Vrouwen van toen en nu:

Alyt Ponciaens

(15e eeuw, ingekluisd vóór 1492)

Het is van alle tijden en van alle godsdiensten dat mensen zich afzonderen. Ze denken zo dichter bij God en het goddelijke te komen. Zo ook in de geschiedenis van het christendom. Ik kon mijn studenten Grieks III aan de Universiteit van Stellenbosch geen groter plezier doen dan met hen het onbekende verhaal van de Syriër Simeon de Pilaarheilige (389-459) in het Grieks te lezen en te vertalen. Simeon wilde zo dicht mogelijk bij de hemel wonen en zo ver mogelijk bij de aarde vandaan. Hij klom op een pilaar van bijna twee meter. Maar dat was hem nog te aards. De pilaar werd achttien meter hoog. Daarboven bracht hij zijn tijd door met vasten en bidden, in weer en wind. Van heinde en ver stroomden de mensen toe om hun vragen te stellen, ook  politici en vorsten. Maar vrouwen duldde hij niet, zelfs zijn eigen moeder wilde hij niet te woord staan. Had Eva Adam niet verleid en was daardoor niet de zonde in de wereld gekomen? Zijn ideaal van extreme ascese werd door velen nagevolgd. Zo klom Wulfilak net buiten Trier ook op een zuil, maar toen zelfs zijn baard bevroor, wisten de kerkelijke overheden hem te overtuigen om naar beneden te komen. Achter zijn rug om sloegen ze zijn zuil in stukken. Die extreme ascese ging zelfs hen te ver.  

 

In verschillende kerken lieten in de middeleeuwen vooral gegoede vrouwen zich vrijwillig inkluizen, bijvoorbeeld in Utrecht in de Buurkerk (Suster Bertken, zie ook Handreiking september 2014), in de Geertekerk (Agnes) en in de Jacobikerk. Zodra de deur achter hen dichtviel, werd er een requiem gezongen als voor de doden. Van alle kluizen die er in Nederland waren, is er slechts één overgebleven, in de Jacobikerk in Utrecht. Daar woonde jarenlang in de vijftiende eeuw Alyt Ponciaens in een kluis. Ze heeft ‘enen langen tyt van jaeren in dat huysgen in die pyleerne geseten’. Zij was dus een pilaarheilige die niet óp maar ín een pilaar woonde. Meer dan dit weten we niet van haar, ondergesneeuwd als ze is door de populariteit van haar jongere tijd- en stadgenote Suster Bertken.  Maar door die kluis is ze altijd aanwezig in de Jacobikerk.

 

Dat voelde ik toen ik tijdens de Volkskerstzangdienst op 24 december 2017 een uurtje in haar kluis mocht zitten. Met de deur dicht. De cel wordt ook wel aangeduid als een bezemkast, maar zo klein is deze niet: één meter breed en minstens twee meter lang, met een ca. drie meter hoog wit gewelfje. Bovendien zitten er twee luikjes in waardoor ik uitzicht heb op het koor en op het middenschip van de kerk. Ik kan nog een glimp van het late daglicht in de ramen opvangen. De kerk zit vol mensen. Prachtige muziek komt de kluis binnen wervelen. Ik zing mee, en dat zal zij ook gedaan hebben. Niet met alle kerstliederen, want de meeste van nu stammen uit later tijd dan de middeleeuwen. Maar wel met 'Hoe leit dit Kindeken hier in de kou'. Ook zou Alyt het korte preekje van ds. Wim Vermeulen op prijs gesteld hebben ('Vrees niet, want ik verkondig u grote blijdschap'). 

Natuurlijk was ze gewend aan Latijnse getijden, en was de preek in het Middelnederlands, in het Latijn, of in een mengsel van die twee geweest. Maar de bijbeltaal van het Kerstfeest zou ze meteen herkend hebben. Wat bijzonder is het optreden van  de Zusters Augustinessen van Sint Monica die het Kerstevangelie die middag voorlazen. Of er ook al zulke actieve vrouwen waren toegestaan in de tijd van Alyt? Wel in het nonnenklooster, maar in de parochiekerk? In ieder geval klonk hetzelfde evangelie. Dat kende ze uit haar hoofd, en anders had ze wel een handgeschreven getijdenboek met evangeliën op de plank staan. 

 

De muziek van Giovanni Gabrieli (1554-1612), die de koperblazersensembles zo prachtig lieten horen, kan Alyt niet gehoord hebben. Wel de blokfluit, de vedel, bel en trom, want die waren tijdens het Kerstfeest toegestaan, naast de al meerstemmige koorzang met motetten en de eenstemmige Gregoriaanse zang. Het wiegen van een pop als kindje Jezus tijdens het Kerstfeest kwam juist in haar tijd in zwang. Misschien had ook Alyt een popje in haar cel gekregen om te wiegen. Maar dat zal ook een pijnlijk surrogaat geweest zijn: nooit zou ze moeder worden. Altijd moest ze celibatair blijven. ‘Ei, zwijgt toch stil, sus, sus, en krijt niet meer’. Bij het uitgaan van de kerk lopen er veel mensen onder de raampjes door.

 

In haar tijd fungeerde Alyt ook als vraagbaak voor wie dat wilde. De Jacobskerk was de hele week open, ook voor de vele pelgrims die de Jacobsroute liepen. Bij veel ingekluisde vrouwen waren er ook raampjes aan de straatkant. Via deze raampjes konden de vrouwen geestelijke invloed uitoefenen in de ‘wereld’. Maar of dat ook in de Jacobikerk zo was? 

 

Na haar overlijden is naast haar kluis al snel de Andreaskapel gebouwd. Een degelijk archeologisch onderzoek kan de exacte afmetingen van haar kluis aan het licht brengen, net als een mogelijk keldertje, zoldertje of een vuurhaard (sommige tegels zijn zwart aangebrand). En sinds wanneer zit er een ingebouwde kast in de achterwand? Wie kwam haar elke dag eten brengen en wie betaalde daarvoor? Wat van de persoonlijk hygiene? Was ze bang in het donker en sliep ze op de grond? Een aanvullend archiefonderzoek kan deze verborgen vrouw een gezicht geven. Dat deden Amiran Djanashvili en Dirk Aerts al met hun prachtige kunstwerk buiten tegen de kerkmuur. Maar het wachten is nu op het levensverhaal van Alyt Ponciaens.

 

Dr. Pieta van Beek

Gepubliceerd in de Handreiking

 

Achtergrondfoto: Henk van Kampen